Dit lijkt een redelijk gemiddeld concert op het gelauwerde North Sea Jazz. Tot je op de setlijst kijkt.
De nummers op de lijst geven ons altijd een idee wat we van een concert kunnen verwachten. Zo zien we hier de folksong Black is the color (of my true love’s hair), plus een hoop onbekende titels waar ongetwijfeld eigen werk achter schuilgaat. Zo’n set betekent meestal: degelijke jazz door vier (vaak blanke) mannen met zijn muzikale wortels in de jaren vijftig en af en toe een fusionuitstapje.
Maar kijk, vanaf de eerste seconde muziek kan dat beeld in de prullenbak. We horen namelijk een didgeridoo! Geen alledaags jazzinstrument. Technisch gezien is het een trompet, dat wel, maar met zijn zachte geluid is hij toch een vreemde eend in de bijt. Bovendien brengt het instrument maar één toon voort (die de speler eindeloos kan variëren). Gevolg is dat stukken waarin hij gebruikt wordt een soort bourdon krijgen, een eindeloos dezelfde blijvende bastoon, en dat druist eigenlijk in tegen de principes van de jazz.
In dit concert worden die uitdagingen voortvarend aangepakt. De bourdon wordt door de andere instrumenten omarmd als basis voor hun improvisaties. De anderen houden zich in wat het volume betreft, zodat de didgeridoo gehoord blijft. Zo gaat de basklarinet, een diep blaasinstrument dat stiekem wel wat van een didgeridoo weg heeft, er een boeiend duet mee aan, terwijl in een register ver daarboven de fluit haar eigen doet.