Het verhaal van Don Quijote is al vier eeuwen overbekend. Ook Telemann liep ermee weg.
1605 was het. De middeleeuwen waren al een eeuw voorbij, maar sommigen wilden dat niet weten. Vooral ridders en andere (lagere) edelen hielden de schijn op. Ze maakten zich maar al te graag wijs dat het volk nog steeds baat hun bij hun middeleeuwse idealen. In werkelijkheid was de ridderstand al eeuwen op zijn retour. Miguel de Cervantes spotte met die ridders en hun fantasiewereld en schreef Don Quijote de la Mancha.
Romans waren in 1605 nog nieuw en golden als volksliteratuur. Cervantes’ tijdgenoten konden er hartelijk om lachen, maar het boek werd niet meteen klassiek. Dat werd anders in de achttiende eeuw: pas toen werd de roman als genre echt volwassen en kon dit boek serieus worden genomen. Telemann, altijd een modegevoelig kind van zijn tijd, bedacht de ‘ridder van de droevige figuur’ twee keer met een toneelwerk. Eén keer met een burlesque, waarbij toneelmuziek de gesproken tekst van het verhaal begeleidt, en één keer met een korte komische opera. De opera stamt uit 1761. Ondanks het komische onderwerp en de weinig pretentieuze insteek is het een puik voorbeeld van zijn late stijl: Telemann, rijk, tachtig jaar en inmiddels uit de mode, heeft niets meer te bewijzen en kan componeren wat hij zelf wil.
Ten tijde van deze uitvoering was de opera nog maar net herontdekt. In maart 2002 klonk beleefde ze haar moderne première op de Telemann-Festtage in Maagdenburg. Sinds de dood van de componist had de muziek niet meer geklonken. Nu, negen maanden later, komt Utrecht aan de beurt.