Een middag vol moderne vioolduo’s. 44 voor de oorlog, 34 erna.
Béla Bartók onderzocht de Hongaarse volksmuziek die nog bijna niemand kende – en schiep er een geheel eigen muzikale taal uit. En hij werd er beroemd mee, wereldberoemd. Mensen die niets hadden met hedendaagse muziek liepen met hem weg. En puristen als Adorno en Stockhausen, die normaal toch alle neoklassieke muziek van deze tijd bij het grofvuil wilden zetten – zij maakten voor Bartók een uitzondering.
Toen Bartók in 1931 met een bundel van 44 korte duo’s voor twee violen kwam, was het niet zijn bedoeling dat deze werken in de concertzaal zouden klinken. Ze waren alleen voor het leslokaal bedoeld. Maar omdat ze van hem zijn – en zijn stijl er tot in de details in zit – vonden ze toch de weg naar het publiek.
Luciano Berio is een lid van de na-oorlogse avantgarde. Over het algemeen geen generatie die veel met oudere muziek had. Vooruitkijken, vernieuwen, alles volgens je eigen logica doen, dat was het credo! Maar iconoclasme zat Berio niet in het bloed. Altijd voelde hij de hand van de traditie – en dat ervoer hij niet als storend. In 1983 kwam hij met zijn eigen 34 vioolduo’s. Voor het onderwijs, maar ook voor de concertzaal. Dat de inspiratie bij Bartók vandaan komt, steekt hij niet onder stoelen of banken.