Dwarsliggers & Buitenbeentjes | Concertzender | Klassiek, Jazz, Wereld en meer
logo
Search for:
spinner

Dwarsliggers & Buitenbeentjes

za 28 sep 2024 15:00 uur
Componisten/uitvoerenden: Arnold Schoenberg | Count Basie | Isham Jones | Louis Armstrong

Dwarsliggers en buitenbeentjes: Barons of rythm laten John Hammond naar adem happen

Toen de gezaghebbende New Yorkse jazz-propagandist John Hammond (1910—1987) via een paar radio-uitzendingen (gelanceerd door een experimentele korte golf-zender) de Barons of Rhythm tekeer had horen gaan wist hij het zeker: deze energieke ridders zonder vrees of blaam met hun weidse-vergezichten-aanpak  moesten zo snel mogelijk hun kunsten op een nationaal podium gaan vertonen.

De leider van deze Barons of Rhythm was een zelfbenoemde Count: William Basie (1904—1984). Bill Basie was eerst een paar jaar actief geweest in het vaudeville circuit als solopianist, begeleider en “music director for blues singers, dancers and comedians, an early training that was to prove significant in his later career.” (Grove, 2002). Nadat hij tijdens een tournee in 1927 een hersenvliesontsteking oploopt en in een ziekenhuis in Kansas City wordt verpleegd, blijft Bill Basie in Kansas City hangen.

In deze “wide-open city” was er tijdens het regime van burgemeester Tom Pendergast (1925—1939) voor jazz-muzikanten veel werk aan de winkel in de speakeasies, cafés, restaurants, nachtclubs, dans-zalen, gokhallen, bordelen en after hours-joints.   Sluitingstijden waren in die periode een onbekend verschijnsel, waardoor ook het instituut jam-session in Kansas City tot grote bloei kwam. Tijdens de meeste jam-sessions kwam de onvermoeibare improvisator Lester Young (1909—1959) als winnaar uit de strijd.

Ach natuurlijk, ook in de bioscopen was levende muziek te beluisteren: na zijn genezing verzorgde Count Basie de muziek bij stomme films, en als z.z.p.-er avant la lettre was hij niet te beroerd om ook andere nederige baantjes te vervullen in obscure zuidwestelijke orkesten. Maar voor een gedreven en uitermate kundige beoefenaar van de Harlem stride  stijl en een man met zoveel compositorisch talent en zoveel leiderschapskwaliteiten kon in een stad met zoveel podia en zoveel ruwe rurale diamanten een doorbraak niet uitblijven. Basies toetreding tot de band van Bennie Moten (1894—1935) in de loop van 1929 was een forse stap in de goede richting: het orkest van de pianist Bennie

Moten had toen al een duurzame reputatie als het beste jazz- en dansorkest van Kansas City. De komst, eveneens in 1929, van de trompettist Hot Lips Page, de trombonist en incidentele gitarist Eddie Durham en de zanger Jimmy Rushing gaf de band een enorme kwaliteitsimpuls. Eddie Durham en Count Basie gingen steeds meer de artistieke koers van Bennie Moten’s Kansas City Orchestra bepalen, terwijl  Bennie Moten zich vooral concentreerde op de zakelijke en representatieve klussen van het bandleiderschap.

 

EEN ZWANENZANG ALS EEN BELOFTEVOLLE KLAROENSTOOT

 

De band opereerde op boven-regionaal niveau: ze traden op in alle belangrijke steden in het zuid-westen van de Verenigde Staten, maar ze waren ook regelmatig te horen in New York City, en andere belangrijke steden aan de oost kust. Maar eind 1932 ging het mis: tijdens een oostelijke trip liet het publiek het afweten, zodat de betalingen stokten. Nadat de band was gestrand in Philadelphia brachten de muzikanten het toch nog op om naar de RCA Victor studio in Camden (New Jersey) te reizen, om daar een zwanenzang aan te heffen die “one of the best batches of records any of Bennie’s bands ever made” opleverde, volgens Count Basie. Van de tien titels zijn dit de hoogtepunten:  Prince of Wales, Lafayette, Milenberg Joys, New Orleans, The Blue Room, Moten Swing en Toby.

De leider van het orkest was zelf niet aanwezig bij de opnamesessie in Camden, maar de rol van Eddie Durham en Count Basie was inmiddels zo belangrijk geworden dat de afwezigheid van Moten de orkestleden niet tot ongedisciplineerd gedrag verleidde. Integendeel, iedereen bracht het op om nog eenmaal zijn beste beentje voor te zetten, terwijl ze al weken lang geen gage meer hadden ontvangen en zelf hun slaapplekken moesten regelen. Niet alleen het uitgaansleven had zwaar te lijden onder de recessie van 1932, maar ook de platenverkoop was dramatisch ingestort: van 104 miljoen exemplaren naar minder dan 6 miljoen in 1932.

Eddie Durham zag zijn kans schoon en bleef achter in NYC, terwijl zijn collega’s terugkeerden naar Kansas City. Willie Bryant (1908—1964) deed maar al te graag een beroep op de gewiekste arrangeur Eddie Durham om zijn kersverse big band in 1933 van inspirerende arrangementen te voorzien. Om vervolgens lid te worden van een van de populairste zwarte orkesten van het Swing-tijdperk: de band van Jimmie Lunceford. Deze band combineerde een ijzeren discipline met een grote inbreng van hilarische theatrale fratsen. Zo gooiden de leden van de trompetsectie hun instrumenten hoog in de lucht om daarna spatgelijk hun partijen te hervatten, of de toneel-lichten werden gedoofd en alle leden van het orkest vormden opeens een overdreven sentimenteel kwelend mannenkoor. Maar er werd via parodiërend getoonzette orkestwerkjes ook de draak gestoken met de stilistische eigenaardigheden van Louis Armstrong, Guy Lombardo en Paul Whiteman. En een deel van de muzikanten mocht zich als tapdanser ook nog uitleven in gecompliceerde choreografieën. Kortom: bij een optreden van het Jimmie Lunceford orkest viel voor ogen en oren permanent van alles te beleven. 

 

KRACHTIGE KORTE GOLF-ZENDER BRENGT VERLOSSING

 

Ondertussen had Count Basie in Kansas City ook niet stil gezeten: in 1933 verzorgde hij een doorstart onder zijn eigen naam met een paar oude getrouwen van de Moten band aangevuld met enkele nieuwkomers (Herschel Evans, Lester Young, Walter Page en Jo Jones). Kort nadat hij in maart 1935 weer lid was geworden van een  nieuw Bennie Moten orkest, overleed Moten op 2 april 1935 aan de gevolgen van een mislukte amandel-operatie. De leiding van het orkest kwam terecht bij Buster Moten en Walter Page, maar Basie was het niet eens met de koers die het orkest ging varen en hij stapte al na korte tijd op. In de zomer van 1935 ging hij weer van start met een eigen (negenmans) groep waarin tal van oude bekenden zaten. Als de Barons of Rhythm resideerde het orkest langdurig in de Reno Club  in Kansas City. Dankzij een buitengewoon krachtige experimentele kortegolf-zender konden ook de jazzliefhebbers in het ver boven Kansas City verheven New York kennis  nemen van de bevlogen verrichtingen door die provinciaaltjes uit het zedeloze  rijk van Tom Pendergast: zes uitzendingen (van 30 minuten) per week! Een van die liefhebbers was John Hammond, die via zijn autoradio nog nimmer gehoorde geluiden opving. Hij liet er geen gras over groeien en ging Count Basie opzoeken in de Reno Club die tot zijn grote teleurstelling weinig grandeur uitstraalde, sterker nog: het was een behoorlijk verlopen tent. Maar John Hammond liet zich niet uit het veld slaan: hij was aangenaam verrast door de losse manier waarop deze Kansas City muzikanten met de ophitsende en structurerende, bijsturende mogelijkheden van de head-arrangementen omsprongen, hij was onder de indruk van de elastische stuwkracht van Basies ritmesectie (die met de komst van Freddie Green in februari 1937 —op voorspraak van John Hammond— nog aan kwaliteit zou winnen) en van de ongebreidelde verbeeldingskracht van bandleden als Hot Lips Page (trompet) en Lester Young (tenorsax). Hammond schreef enkele artikelen waarin hij de loftrompet stak over de frisse, weidse vergezichten openende aanpak van  de Barons of Rhythm. Hammond bezorgde Basie ook een voortvarende New Yorkse regelneef die de tournees en de engagementen ging regelen: Willard Alexander van de M.(usic) C.(orporation) of A.(merica), “the most jazz-hip of the big booking agency employees”.  Hammond had ook contact met platenmaatschappij Brunswick om Basie aan dit label te verbinden, maar de gehaaide Jack Kapp van American Decca  was hem voor. Het contract met Decca was voor Basie heel ongunstig: zo kon Basie niet delen in de opbrengsten die met de auteursrechten waren gemoeid.  Het contract was eigenlijk zo schandalig dat John Hammond zich geroepen voelde om hemel en aarde te bewegen sommige bepalingen enigszins te verzachten. Met frisse tegenzin ging Decca akkoord. Na het uitdienen van het twee jarige Decca-contract stapte Basie over naar Columbia (februari 1939) waar John Hammond het inmiddels voor het zeggen had.

 

ONDANKS KRAKKEMIKKIGE INSTRUMENTEN KOMT DE BOODSCHAP OVER

 

Een belangrijke stap naar nationale roem was het engagement van vier weken in de Roseland Ballroom in NYC, dat Hammond voor elkaar had gebokst.

Tijdens dat eerste verblijf in NYC —eind’36/begin ’37— heeft de band van Count Basie niet alleen maar loftuitingen geoogst. Dankzij de publicaties van John Hammond en interviews met deze onvermoeibare jazz-propagandist waren de verwachtingen hoog gespannen. Maar George Simon bezorgde de Basie band een koude douche met zijn recensie in Metronome: “ True, the band does swing, but that sax section is invariably out of tune. And if you think that sax section is out of tune, catch the brass! And if you think the brass by itself is out of tune, catch the intonation of the band as a whole! ” Simon had later spijt dat hij deze  innovatieve band zo genadeloos had aangepakt, maar Count Basie heeft de kritiek ter harte genomen. De band was te overhaast uitgebreid van negen naar dertien muzikanten, waardoor de secties rafelig klonken en de tutti schuurden.

(Vergelijk het eerste nummer van deze uitzending (Roseland Shuffle) maar eens met de twee laatste stukken: Blue and Sentimental en Doggin’ Around. Je hoort duidelijk dat het orkest forse stappen vooruit heeft gezet.)  Een deel van de musici speelde op krakkemikkige instrumenten, die met elastiekjes en plakband bij elkaar werden gehouden. Het instrument van de eerste trompettist, Joe Keyes, was dermate gammel dat je er geen fatsoenlijke toonladder op kon voortbrengen. En er waren ook een paar bandleden die in technisch opzicht tekort schoten. Ook het repertoire —the book— was niet op orde: er lag een allegaartje van vaak aftandse en vergeelde arrangementen op de lessenaars, die vaak geen ruimte verschaften aan de bijzondere solistische potentie van dit orkest en aan het inmiddels behoorlijk gepolijste spel van de verschillende instrument groepen.

 

DURHAM RUILT SHOW-ORKEST VOOR RHYTHM-ORKEST

 

Om het hoofd te bieden aan alle uitdagingen die na het engagement in de Roseland Ballroom op Count Basie afkwamen deed hij een beroep op een oude krijgsmakker met wie hij in Bennie Moten’s Kansas City Orchestra drie jaar lang intensief had samengewerkt: Eddie Durham. Daartoe moest hij worden losgeweekt uit het orkest van Jimmie Lunceford waar zijn arrangementen werden uitgevoerd door een stel lefgozers die technisch zeer goed onderlegd waren. Maar erg gul van betalen was Lunceford niet: hij stopte zijn geld liever in sport vliegtuigen waarmee hij om de haverklap crashte dan in fatsoenlijke honoraria. Uiteindelijk kostte het Durham dan ook niet heel veel moeite om over te stappen van een show orchestra naar een rhythm orchestra.

Toen Eddie Durham in juli 1937 toetrad tot het orkest van Count Basie waren de zwakke broeders vervangen en was de standaard bezetting van de band zelfs met een muzikant uitgebreid: voortaan konden de arrangeurs uitgaan van 3 trompetten, 3 trombones, 4 saxofoons en 4 ritme plus de flexibele blues zanger Jimmy Rushing, die tot 1950 zou blijven meedraaien in de Basie bands. Met de komst van de vrijwel nooit solerende gitarist Freddie Green is ook de ritmesectie op orde, sterker nog: deze ritmesectie zal uitgroeien tot de betrouwbaarste en swingendste machinekamer in de historie van de big bands. En dan kun je als arrangeur ook nog rekening houden met sterke solistische interventies door Buck Clayton, Harry Edison, Bennie Morton, Jack Washington, Herschel Evans, Count Basie en de inventiefste improvisator uit de geschiedenis van de jazz: Lester Young.

Omdat Eddie Durham zelf jaren lang in zuidwestelijke sferen heeft vertoefd en toen de meeste bandleden heeft leren kennen kost het hem geen enkele moeite om anderhalf dozijn ademende arrangementen neer te pennen die zijn afgestemd op de kwaliteiten van de secties en van de solisten. Tussen juli 1937 en juni 1938 heeft Basie in totaal 22 stukken voor Decca vastgelegd waarvan er 18 door Eddie Durham zijn gearrangeerd.

In dit programma laat ik 17 van de 18 arrangementen horen waarin Eddie Durham de hand heeft gehad, als enige arrangeur, als co-arrangeur of als vermoedelijke arrangeur. Voor Let Me Dream (opg. 13 oktober 1937) was geen plaats meer. Helemaal niet erg: “there is precious little to savor” volgens de toelichting van Loren Schoenberg. En daar ben ik het van harte mee eens.

 

N.B.: bij de identificatie van de solisten noem ik de bijdragen van de pianist Count Basie niet, omdat hij de enige pianist is in dit programma. 

 

SPEELLIJST

 

*Count Basie and his Orchestra: Joe Keyes, Buck Clayton, Carl Smith (trompet), George Hunt, Dan Minor (trombone), Caughey Roberts, Jack Washington (altsax), Lester Young, Herschel Evans (tenorsax), Count Basie (piano), Claude Williams (gitaar), Walter Page (bas), Jo Jones (drums)

Opname: NYC, 21 01 1937

#   1.   Roseland Shuffle (Count Basie) 2:32

           solisten: Count Basie (piano), Lester Young (tenorsax)

 

*Count Basie and his Orchestra: Ed Lewis, Buck Clayton, Bobby Moore (trompet), George Hunt, Eddie Durham (tevens gitaar), Dan Minor (trombone), Earle Warren (altsax), Lester Young, Herschel Evans (tenorsax), Jack Washington (altsax, baritonsax), Count Basie (piano), Freddie Green (gitaar), Walter Pagew (bas), Jo Jones (drums), Jimmy Rushing (zang)

Opname: NYC, 07 07 1937

#   2.   One O’Clock Jump (Count Basie) 3:00

           solisten: Herschel Evans (tenorsax), George Hunt (trombone), Lester

           Young (tenorsax), Buck Clayton (trompet)

#   3.   Listen My Children And You Shall Hear (Burton Lane-Ralph Freed) 3:05

           solisten: Jimmy Rushing (zang), Lester Young (tenorsax)

#   4.   John’s Idea (Count Basie) 2:53

           solisten: Herschel Evans, Lester Young (tenorsax)

 

*Count Basie and his Orchestra: bezetting als hierboven

Opname: NYC, 09 08 1937

#   5.   Good Morning Blues (Eddie Durham-Count Basie-James Rushing) 3:03

           solisten: Buck Clayton (trompet), Jimmy Rushing (zang)

#   6.   Time Out (Eddie Durham) 3:01

           solisten: Herschel Evans (4 maten), Lester Young (24 maten) (tenorsax),

           Buck Clayton (trompet), Eddie Durham (gitaar)

#   7.   Topsy (Eddie Durham) 3:12

           solisten: Buck Clayton (trompet), Jack Washington (baritonsax), Herschel

           Evans (tenorsax)

 

*Count Basie and his Orchestra: bezetting als hierboven, met een wijziging:     

           Bennie Morton (trombone) vervangt George Hunt

Opname: NYC, 13 10 1937

#   8.   I Keep Remembering Someone I Should Forget (Isham Jones-Charles      

           Newman)

           solisten: Bennie Morton (trombone), Jimmy Rushing (zang), Buck       Clayton (trompet), Herschel Evans (tenorsax), Bobby Moore (trompet)

 

#   9.   Out The Window (Eddie Durham-Count Basie) 2:47

           solisten: Earle Warren (altsax), Bennie Morton (trombone), Lester Young

           (tenorsax), Bobby Moore (trompet)

#  10.  Don’t You Miss Your Baby? (Durham-Basie-Rushing) 3:08

           solisten: Buck Clayton (trompet), Jimmy Rushing (zang)

 

*Count Basie and his Orchestra: bezetting als hierboven, met een wijziging:

           Karl George (trompet) vervangt Bobby Moore

Opname: NYC, 03 01 1938

# 11.   Georgianna (McKenzie-Carle-Croom-Johnson) 2:33

           solisten: Herschel Evans (tenorsax), Jimmy Rushing (zang), Lester Young     (tenorsax)

 

*Count Basie and his Orchestra: bezetting als hierboven, met een wijziging:

          Harry Edison (trompet) vervangt Karl George

opname: 16 02 1938

# 12.  Sent For You Yesterday And Here You Come Today (Eddie Durham-            

         James Rushing) 2:57

         solisten: Earle Warren (altsax), Herschel Evans (tenorsax), Jimmy        Rushing (zang), Buck Clayton (trompet), Harry Edison (trompet) 

# 13.  Every Tub (Count Basie-Edie Durham) 3:14

          solisten: Lester Young (tenorsax), Harry Edison (trompet), Herschel Evans    (tenorsax), Harry Edison (trompet), Lester Young (tenorsax)  

# 14.  Now Will You Be Good? (Jentes-Pease-Terker) 2:46

          solisten: Jimmy Rushing (zang), Harry Edison (trompet)

# 15. Swingin’ The Blues (Durham-Basie) 2:45

         solisten: Bennie Morton (trombone), Lester Young (tenorsax), Buck      

         Clayton (trompet), Herschel Evans (tenorsax), Harry Edison (trompet) 

 

*Count Basie and his Orchestra: bezetting als hierboven

opname: NYC, 06 06 1938

# 16.  Blue and Sentimental ( Basie-David-Livingston) 3:10

          solisten: Herschel Evans (tenorsax), Ed Lewis (trompet), Lester Young

          (klarinet), Herschel Evans (tenorsax)

# 17.  Doggin’ Around (Herschel Evans-Edgar Battle) 3:02

          solisten: Herschel Evans (tenorsax), Buck Clayton (trompet), Jack

          Washington ( baritonsax), Lester Young (tenorsax) 

 

# 18.  Good Morning Blues, first take (3:12) (fade-out)

          bijzonderheden: als # 5 (zie hierboven)

 

VINDPLAATSEN

 

*Count Basie-The Original American Decca Recordings, 3 cd’s (1992)

 

*Classic 1936-1947 Count Basie & Lester Young Studio Sessions, 8 cd’s, Mosaic Records (2016)

 

foto: Eddie Durham

                

Samenstelling & presentatie:
close
Om deze functionaliteit te gebruiken moet u zijn. Heeft u nog geen account, registreer dan hier.

Maak een account aan

Wachtwoord vergeten?

Heeft u nog geen account? Registreer dan hier.

Pas het wachtwoord aan