Peter de Grote Festival 2004 (2) Marion van den Akker & Rian de Waal
8 augustus 2004, Fraijlemaborg, Slochteren
Genres: Kunstlied | Neoclassicisme
Componisten/uitvoerenden: Béla Bartók | Francis Poulenc | Franz Liszt | Louis Durey
Opnametechniek: Tom Dunnebier
Kleine en grote namen presenteren hun liederen.
Arme Louis Durey. Lid van Les six, misschien wel de invloedrijkste groep componisten uit het Interbellum, maar niemand kan zelfs maar op zijn naam komen. Als iemand deze zes componisten moet opnoemen, wordt hij verreweg het vaakst vergeten, laat staan dat iemand weleens muziek van hem gehoord heeft. Zelf Germaine Tailleferre, die het als vrouw in die tijd moeilijk zat had, wordt nog vaker gespeeld en vaker herinnerd.
Misschien ligt dat ook niet aan zijn muziek, maar aan de neiging om zich af te zonderen. Meteen al in een vroeg stadium weigerde hij mee te doen aan de coproductie Les mariés de la Tour Eiffel. Zijn communistische overtuiging deed de rest: daarmee kwam hij veel culturele instellingen niet eens meer binnen.
In dit programma horen we twee liederen Inscriptions sur un oranger opus 16. Niet veel, maar een beginnetje van de eer die hem toekomt. In het programma wordt Durey gekoppeld aan Francis Poulenc, een groepsgenoot met een vergelijkbare stijl die veel bekender is gebleven. Waar Durey na de Duitse bezetting weigerde om nog een noot te laten uitvoeren, vluchtte Poulenc in de onzin. De Banalités van Guillaume Apollinaire gaan helemaal nergens over, en precies dat had Poulenc op dat moment blijkbaar nodig.
Het programma wordt verder aangevuld door twee Hongaren: Béla Bartók en Franz Liszt. Liszt voelde zich Hongaar in hart en nieren en zette zich zijn leven lang voor de Hongaarse zaak in. Toch was hij de Hongaarse taal niet machtig, en als zoon van het Burgenland was hij bepaald niet ondergedompeld in de Hongaarse cultuur. Verder dan de csardas kwam hij niet – een zeer stadse muzieksoort, die slecht zeer oppervlakkige invloed van de Hongaarse volksmuziek kent. Het was Béla Bartók die verder ging waar Liszt ophield. Hij vond de ziel van de Hongaarse muziek op het platteland, voor een deel zelfs diep in Transsylvanië (dat sinds 1918 niet meer bij Hongarije hoorde) – een plek waar Liszt niet gauw was gaan zoeken.