Door Thijs Bonger
Dit is het derde en laatste artikel over Haydns strijkkwartetten opus 20. Die kregen de bijnaam ‘Sonnenquartette’ omdat de Amsterdamse uitgever Hummel in 1772 een opgaande zon had afgebeeld op de titelpagina. Hoe toepasselijk: juist deze kwartetten luidden een totaal nieuw tijdperk in voor het kwartetgenre.
Bijnamen
Bijnamen van composities worden zo’n beetje besprongen door het publiek. En al helemaal in het gigantische – en soms een beetje moedeloos makende – oeuvre van Haydn. Waar moet je in vredesnaam beginnen als je erachter komt dat Haydn 68 strijkkwartetten heeft geschreven? Of, nog erger, 104 symfonieën. Opusnummers zijn nu eenmaal lastig te onthouden. Daarom worden we als door een magneet aangetrokken tot composities met bijnamen. Daar zit alleen wel een risico in. Want de werken met bijnamen hoeven helemaal niet de beste te zijn.
Model
Het belang van de revolutionaire ‘Sonnenquartette’ staat buiten kijf. Hele generaties componisten na Haydn schreven hun strijkkwartetten naar model van Haydn. Met vier onderling enigszins verwante delen en gelijkwaardigheid voor de vier strijkers. Dit belang werd al gauw onderkend door Mozart, die deze kwartetten waarschijnlijk ook samen met Haydn heeft gespeeld. En door Beethoven, die les kreeg van Haydn, en vaak hele delen van die ‘Sonnenquartette’ noot voor noot overpende om een kijkje in Haydns keuken te nemen. Ook Brahms, beducht voor het moeilijke genre strijkkwartet, waarin een componist als het ware met de billen bloot gaat, vond deze kwartetten van Haydn zo belangrijk dat hij er een aanzienlijk bedrag voor over had om de hand te leggen op de originele manuscripten.
De vijfde van Haydn
Bij Haydns tijdgenoten lag dat wel eens anders, getuige een recensent: ’De toehoorders hadden bewondering voor Haydns geniale ideeën en zijn fantasie, maar zijn mengsel van het komische en het serieuze vonden ze verschrikkelijk, vooral omdat het komische de boventoon voerde’. Je vraagt je af of deze recensent ook had geluisterd naar nummer 5 van de ‘Sonnenquartette’, want liefhebbers van ernst en dramatiek komen hierin volop aan hun trekken. Het is een echt Sturm und Drang kwartet. Sturm und Drang was rond 1770 een literaire stroming, het Duitse antwoord op het kille Franse rationalisme. De onder geschoffelde emoties werden weer belangrijk. Vrijwel het hele stuk komt over als bitter en melancholisch. Zelfs de gecompliceerde fuga aan het eind ontkomt niet aan deze stemming. Het openingsdeel kent wel een paar optimistische momenten maar de heftige en verdrietige stemming heeft de overhand. Tegen het einde doet Haydn in het coda harmonisch avontuurlijke dingen. Ook het menuet is verre van vrolijk maar het majeur middendeel – het z.g.trio – geeft de primarius de gelegenheid om zijn Weense charme ten toon te spreiden. Het adagio wiegt elegant en zit vol dartele omspelingen van de primarius. Ook in dit deel experimenteert Haydn een enkele keer met dissonanten, waarmee hij veel tijdgenoten tegen de haren instreek.
Fuga
Tijdens de strenge fuga in de finale zullen destijds ook wel heel wat wenkbrauwen omhoog zijn gegaan. Fuga’s schrijven, dat kon niet meer. Was Haydn hierin aan het bewijzen dat hij het oude handwerk nog wel degelijk beheerste? Deels. Maar hij speelde ook in op de persoonlijke voorliefde voor de fuga van Keizer Joseph II. Een van de thema’s die hij voor de fuga gebruikte klinkt ook in Händels Messiah en in Mozarts Requiem. Dit deel moet constant vrij zacht gespeeld worden, waardoor er in combinatie met de dramatische toonsoort geleidelijk aan spanning wordt opgebouwd. De ontlading daarvan komt pas tegen het eind met een plotseling fortissimo, waarbij ook het thema ineens als canon wordt gespeeld. Twee forse akkoorden vormen de troosteloze afsluiting.
Van richting veranderen
Totaal anders van karakter is nummer 6 uit de reeks op. 20. Luchtig, lyrisch en soms komisch. Dat luchtige begint meteen al in het openingsdeel, waarboven Haydn het woord ‘scherzando’ heeft gezet. Een van de dingen waar Haydn erg goed in was is het zich bedenken. Hij stopt vaak midden in een muzikale zin en neemt een afslag die je niet verwacht. Zijn grote voorbeeld in dit opzicht was Carl Philipp Emanuel Bach, die ook vaak van de hak op de tak sprong. In het adagio dat volgt plonzen we zo de ernst in. Dit deel heeft veel weg van een opera-aria voor de eerste viool. Maar soms is er ook sprake van een duet omdat de altviool mooie tegenmelodieën mag spelen. Het menuet is kort maar krachtig. In het trio experimenteert Haydn met klankkleur. De tweede violist kijkt werkeloos toe terwijl de rest van het kwartet door Haydn wordt opgedragen alles op één snaar te spelen, de laagste. Vooral in de hoogte krijgt het geluid op die snaar iets ijls en wolligs, en klinkt soms zelfs blokfluitachtig. Als luisteraar vraag je je af wat hier toch allemaal gebeurt. De finale van dit kwartet bestaat weer uit een fuga. Een behoorlijk ingewikkelde zelfs, waarin drie melodieën om elkaar heen cirkelen. Maar deze fuga heeft niks strengs of geleerds. Het geheel blijft vederlicht en moet tot het einde toe zacht gespeeld worden. Een specialiteit van Haydn, het schrijven van luchtige fuga’s die nooit opdringerig worden.
Op zoek naar een mooie opname? Er is veel keus. Het Doric String Quartet, het Chiaroscuro Quartet op historische instrumenten, het Hagen Quartett, het Canadese St.Lawrence String Quartet, het Duitse Auryn Quartett die alle kwartetten van Haydn hebben vastgelegd, en, last but not least, ons vaderlandse Dudok Kwartet.