Oorgetuige #44: de Bezjinweide. In deze aflevering van ‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’, onze serie over Russische muziek van de 20ste eeuw, gaan we met Pavlik Morózov de Bezjínweide in.
Maria Grinberg (foto) werd in 1908 in Odessa geboren in een joods-intellectueel gezin en leerde piano van haar moeder, die privédocent was. Ze studeerde tot haar achttiende in Odessa bij David Aisberg en werd toen aan het Moskous conservatorium leerlinge van Felix Blumenfeld en Konstantin Igoemnov. In 1935 won ze de tweede prijs op het Tweede Uniebrede Pianoconcours. Ze leek een prachtige toekomst tegemoet te gaan totdat in 1937 zowel haar vader als haar man, de Poolse zanger Stanislav Stande, als “vijand van het volk” werd opgepakt en terechtgesteld. Maria werd uit al haar functies ontslagen. Zij moest daarna als begeleidster van een amateurdansgroep en met illegale schnabbels op de pauken het hoofd boven water houden. Ze speelt de 1ste Wals in D groot, opus 47, van Aleksandr Glazoenov. Geleidelijk kreeg Grinberg de kans haar solocarrière weer op te pakken. Na Stalins dood kwam het zelfs tot twee tournees naar Nederland, waar critici haar spel vergeleken met dat van Vladimir Horowitz, Artur Rubinstein en Clara Haskil.
“Na de voltooiing van de Vijfde Symfonie heb ik een jaar lang niets gedaan”, schreef Sjostakovitsj in 1938. “Ik begon alleen aan een strijkkwartet zonder me er veel van voor te stellen, want het is een van de moeilijkste genres. Ik schreef het eerste deel als een soort vingeroefening, maar ik werd helemaal gegrepen door het werk en voltooide het razendsnel. In dit eerste kwartet moet je niets diepzinnigs zoeken, ik zou het ‘lenteachtig’ willen noemen.” Het Glazoenov Kwartet bracht het werk op 10 oktober 1938 in Leningrad in première, op 16 november deed het Beethoven Kwartet dat in Moskou. Pianist Heinrich Neuhaus schreef dat het werk door de volledigheid van vorm en idee en de sterke eenvoud deed denken aan gedichten van Poesjkin. U hoort het Beethoven Kwartet in de oorspronkelijke bezetting.
Na zijn successen met ‘Staking’ en ‘Slagschip Potjómkin’ bracht regisseur Sergej Eisenstein in 1929 met de film ‘Oud en Nieuw’ voor het eerst de nieuwe ‘algemene lijn’ van de collectivisering in beeld. Als ambassadeur van de triomferende sovjetfilm bezocht hij daarna veel landen en werkte in Mexico aan een nieuw revolutionair project, ‘¡Qué viva México!’. De Nederlandse cineast Joris Ivens liep hem daardoor mis toen hij in Moskou op bezoek kwam, maar hij kon wel in Eisensteins flat logeren. Op uitnodiging van de autoriteiten maakte Ivens een paar jaar later zijn film ‘Komsomol’, Het Heldenlied.
Stalin vertelde de bezoekende Amerikaanse schrijver Upton Sinclaire dat Eisenstein te lang had rondgehangen in Hollywood en alle vertrouwen van zijn vrienden in de Sovjet-Unie kwijt was. Hij was een “trotskist, zo niet erger”. Om toch zinvol werk te leveren kreeg Eisenstein bij terugkeer de opdracht om de film Bezjinweide te maken, maar de gelijkenis met het verhaal van Ivan Toergenjev houdt bij de titel op. De sovjetversie werd een heldenlied op pionier Pavlik Morózov (foto), die zijn vader aangeeft omdat hij graan achterhoudt. Andere koelakken uit het dorp vermoorden Pavlik om die reden. Samen met Isaak Babel werkte Eisenstein aan het libretto, Gavriíl Popóv kreeg de opdracht om de muziek te componeren. Hiervan resteert de Symfonische aria voor cello en strijkers.
Eisensteins film werd afgekeurd door de partij en zou nooit gedraaid worden. Vanwege de stijgende spanningen met Duitsland werd de cineast op een meer patriottisch thema gezet, wat resulteerde in de film ‘Aleksandr Nevski’. Stalin was enthousiast over deze proeve van Eisenstein van het nieuwe “paradigma van socialisme en nationalisme”. De muziek bij de nieuwe film was gecomponeerd door Sergej Prokofjev, die na een paar jaar aarzelend pendelen tussen oost en west in 1936 definitief naar de Sovjet-Unie was teruggekeerd. Opdrachten voor zulke werken als ‘Romeo en Julia’, ‘Peter en de Wolf’ en ‘Luitenant Kizje’ hadden dat pad geëffend. Met ‘Aleksandr Nevski’ begon de samenwerking tussen Eisenstein en Prokofjev, die een aantal hoogtepunten zou kennen die niet alleen in artistieke zin adembenemend werden. In zijn nieuwe ijver om althans uiterlijk alle sovjetcriteria welluidend te omhelzen componeerde hij monumentale werken die bij veel andere componisten, en volledig terecht, in vergetelheid zouden zijn geraakt. Maar niet bij Prokofjev. U hoort in de komende uitzendingen een aantal proeven, en die reeks openen we met de Liederen van Onze Dagen, opus 76, uit 1937.
Prokofjevs levenslange vriend Nikolaj Mjaskovski deed niet minder zijn best om het regime althans ‘orenschijnlijk’ welgevallig te zijn. In het jaar dat Sjostakovitsj zijn Vijfde Symfonie componeerde, kwam Mjaskovski ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van Oktober met zijn Zeventiende in zijn streven “de artistieke middelen te vinden om de emoties van zijn tijdgenoten recht te doen”. Hij droeg de symfonie op aan dirigent Aleksandr Gauk, die het werk in december 1937 in première bracht.
1. Aleksandr Konstantinovitsj Glazoenov (10.8.1865 – 21.3.1936).
Wals nr. 1 in D, opus 47 (1893).
Maria Israilevna Grinberg (6.9.1908 – 14.7.1978), piano.
Vista Vera VVCD-00120.
2. Dmitri Dmitrijevitsj Sjostakovitsj (25.9.1906 – 9.8.1975).
Strijkkwartet nr. 1 in C, opus 49 (1938): 1) Moderato, 2) Moderato, 3) Allegro Molto, 4) Allegro.
Beethoven Kwartet: Dmitri Tsyganov en Vasili Sjirinski, viool. Broer Sergej Sjirinski, cello. Vadim Borisovski, altviool (opname 1947?).
Doremi DHR-7911-5.
3. Gavriil Nikolajevitsj Popov (12.9.1904 – 17.2.1972).
Symfonische aria voor cello en orkest opus 43, IM Aleksej N. Tolstoj (1945): Largo.
Dmitri Chrytsjov, cello. Petersburgs Staatsacademisch Symfonieorkest met dirigent Aleksandr Titov.
Northern Flowers NF/PMA 9972.
4. Sergej Sergejevitsj Prokofjev (23.4.1891 – 5.3.1953).
Liederen van onze Dagen, opus 76 (1937), suite voor mezzosopraan, bariton, koor en orkest: 1) Mars. 2) Over de brug, cavalerielied. 3) Vaarwel! 4) Gouden Oekraïne, volkslied. 5) Broeder voor broeder. 6) Meisjes. 7) Een twintigjarige. 8) Slaapliedje. 9) De oktobervlam.
Viktoria Smolnikova, mezzosopraan. Igor Tarasov, bariton. Russische Staatssymfoniecappella en Staatssymfonieorkest olv. Valeri Poljanski.
Chandos CHAN 10044.
5. Nikolaj Jakovlevitsj Mjaskovski (20.4.1881-8.8.1950).
Symfonie nr. 17 in gis, opus 41 (1937) bij de 20ste verjaardag van de Oktoberrevolutie, opgedragen aan Aleksandr Gauk: 1) Lento – Allegro molto agitato. 2) Lento assai – Andantino (ma non troppo). 3) Allegro, poco vivace. 4) Andante – Allegro molto animato.
Academisch Symfonieorkest Russische Federatie olv. Jevgeni Svetlanov.
Olympia Alto ALC 1023.