Oorgetuige #71: de grote vriendschap. Stalin en Andrej Zjdanov wilden na de oorlog het oorlogspatriotisme samensmeden met het revolutionaire bolsjevisme. Daarvoor was een aanval nodig op alle modernisme, ‘formalisme’ gedoopt, en buitenlandse invloed, ‘kosmopolitisme’.
Zjdanov lanceerde op 18 april 1946 zijn “Zjdanovsjtsjina” met een aanval op Anna Achmatova, “half-non, half-hoer”, of beter “een non-hoer die haar zonden vermengt met gebeden”, en de satiricus Michail Zosjtsjenko, wiens verhalen Stalin nog aan zijn kinderen had voorgelezen.
Vera Doelova speelt de Danssuite van Aleksandr Mosolov, een modernist uit de revolutietijd die ook toen al het slachtoffer was van ‘Lenins bruidssluier‘.
Na de schrijvers en cineasten kwamen in 1948 de musici aan de beurt. Als keizer Josef II, die Mozart verweet te veel nootjes nodig te hebben, pingelde Zjdanov op de piano om Sjostakovitsj en zijn lotgenoten te laten horen “wat de mensen graag horen”. Na een decreet van het Centraal Comité over de opera ‘De grote vriendschap’ van Vanó Moeradéli opende de Componistenbond op 10 februari 1948 het officiële offensief.
Galina Visjnévskaja (foto rechts) vertelt: “Die actie was opgezet door Tichon Chrennikov. ‘Tisjka’ had altijd klaargestaan voor Sjostakovitsj, die hij als een god bewonderde. Maar sindsdien was hij uitgegroeid tot een slimme, berekenende hoveling.”
Als secretaris-generaal van de Componistenbond opende Chrennikov de aanval op de ‘formalisten’ Sjostakovitsj (hieronder in het midden), Prokofjev (links), Chatsjatoerjan (rechts), Sjebalin, Popov en Mjaskovski.
Galina Visjnevskaja: “Oude ‘Proletkult’-lieden, dat sterke ras, kropen uit hun hol en deden mee. Vergaderingen werden niet alleen in theaters en conservatoria gehouden, maar ook in instellingen die met kunst niets van doen hadden en waar sprekers de woorden ‘formalisme’ en ‘kosmopolitisme’ voor het eerst in de mond namen en nauwelijks uit konden spreken. Het was een kans om het nationale vuur aan te wakkeren en oude rekeningen te vereffenen.”
De componisten raakten hun betrekkingen kwijt en hun werk werd niet meer gespeeld. Ook voormalige studenten als Herman Galynin (links), een leerling van Sjostakovitsj en Mjaskovski, werden het slachtoffer. Hun werk werd nu beoordeeld op de mate waarin het zich van de “besmetting” had bevrijd. Galynin werd zwaar getroffen door deze aanvallen en zou niet veel later schizofrenie ontwikkelen.
Luistert u eerst naar Olga Solovjeva, die zijn pianosuite ‘In de dierentuin’ speelt, begonnen in 1948 en voltooid in 1965, een jaar voor zijn en Achmatova’s dood. Daarna hoort u zijn Eerste Pianoconcert uit 1946, zwaar bekritiseerd door Chrennikov, die later al deze negatieve kwalificaties weer zou ontkennen.
Sergej Salov speelt met I Musici de Montréal het Eerste Pianoconcert van Herman Galynin, die in 1966 zou overlijden.
Dichter Jevgeni Jevtoesjenko droeg in dat jaar aan Sjostakovitsj het gedicht ‘Gewetenskwelling’ op, met de regels:
‘Zelfs degenen die onrecht beschermen
En daarmee hun eigen eer hebben verspeeld
Die zich ontdaan hebben van ieder geweten
Zal de kwellende wroeging geen rust laten.”
De terreurcampagne leverde ook nieuw socialistisch-realistisch werk op, zoals Sjostakovitsj’ oratorium ‘Lied van de wouden’ uit 1949, een loflied op Stalins herbebossingscampagne. De latere dirigent Dmitri Kitajenko zong als negenjarig jongetje mee bij de première. U hoort vandaag de tenor Vitali Kilitsjévski, de bas Ivan Petrov, het USSR Staatssymfonieorkest, Russisch Staatsacademisch Koor en Jongenskoor van het Moskous Koorcollege met dirigent Jevgeni Mravinski in een opname uit, eveneens, 1949.
Met meer aandacht voor de landbouw en maïsvelden liet Sergej Prokofjev zich in 1947 bij de dertigste verjaardag van de oktoberrevolutie inspireren tot zijn cantate ‘Floreer, machtig land!’ op teksten van de sovjetdichter Jevgeni Dolmatovski.
Zowel Prokofjev als Sjostakovitsj kon op bestelling leveren wat verwacht werd, maar zonder het achterste van hun tong te laten zien. Direct na de aanval van februari 1948 begon Sjostakovitsj “voor de bureaulade” aan een heel ander werk, een satirische eenakter die hij “Antiformalistische toverlantaarn” noemde, “rajok” in het Russisch, rarekiek. Het was, niet toevallig, het enige werk dat hij schreef op eigen teksten. Handeling is de bijeenkomst van muziekbobo’s over ‘realisme en formalisme in de muziek’, met in de hoofdrol nummer 1 [Jedinitsyn], nr. 2 [Dvojkin] en nr. 3 [Trojkin]. Dat nummer 1 Stalin is blijkt uit het gebruik van diens favoriete Georgische volksmelodie ‘Soeliko’, nummer 2 Andrej Zjdanov vanwege de ‘Lezginka’, en dat met nr. 3 een musicoloog als Chrennikov of partij-ideoloog Dmitri Sjepilov wordt bedoeld mag blijken uit de opening met Glinka’s ‘Kamarinskaja’. Apotheose is ‘de moeder aller volksliedjes’, ‘Kalinka’. Voor een goed begrip laten we deze vier melodieën eerst horen, vertolkt door het Koor van het Rode Leger, dan het Koninklijk Filharmonisch Orkest met dirigent Joeri Temirkanov met de Lezginka uit Chatsjatoerjans ballet Gajanè, daarna de Kamarinskaja met het Orkest van het Rode Vaandel-ensemble met balalajkasolisten en tot slot Kalinka met, nogmaals, het Koor van het Rode Leger. Daarna hoort u de bas Fjodor Koesnetsov, het Petersburgs Jeugdkoor en pianist Joeri Serov met de ‘Antiformalistische rarekiekshow’ van Dmitri Sjostakovitsj.
In de volgende Oorgetuige meer muzikale cryptogrammen en ook nog meer terreur. Want Andrej Zjdanov stierf weliswaar in augustus 1948, maar dat zou de terreur niet beëindigen. Integendeel.
1. Aleksandr Vasiljevitsj Mosolov (1900-1973).
Danssuite (1947): 1) Menuet in c, 2) Gavotte in F, 3) Wals in D, 4) Polka in Es, 5) Galoppe in C.
Vera Doelova, harp.
Talents of Russia RCD 16205.
Herman Hermanovitsj Galynin (1922-1966).
2. In de dierentuin (1948/’65): 1) Sijsje, 2) Kleine haas, 3) Beer, 4) Zwanen, 5) Olifant.
Olga Solovjeva, piano.
Toccata TOC 0076.
3. Eerste Pianoconcert (1946): 1) Allegro, 2) Andante, 3) Allegro vivo.
Sergej Salov, piano, en I Musici De Montréal olv. Joeli Toerovski.
Shostakovich’s Circle / Analekta AN 2 9898.
4. Dmitri Dmitrijevitsj Sjostakovitsj (1906-1975).
Oratorium ‘Lied van de wouden’, opus 81 (1949): 1) Toen de oorlog eindigde, 2) Laat ons het moederland met wouden overdekken, 3) Herinnering aan het verleden, 4) Pioniers planten het woud, 5) Komsomol-mensen komen naar voren, 6) Mars van de toekomst, 7) Glorie.
Vitali Kilitsjevski, tenor, Ivan Petrov, bas, het USSR Staatssymfonieorkest en Russisch Staatsacademisch Koor en het Jongenskoor van het Moskous Koorcollege olv. Jevgeni Mravinski, opname Leningrad 1949.
Melodija MEL CD 10 0771.
5. Sergej Sergejevitsj Prokofjev (1891-1953).
Floreer, machtig land!, cantate bij de 30ste verjaardag van de Oktober-revolutie, opus 114 (1947).
Russische Staatssymfonische Cappella en Orkest olv. Valeri Poljanski.
Chandos CHAN 10056.
6. ‘Soeliko’, arr. Dmitri Oleg Jatsjinov.
Koor Rode Leger.
SILKD 6034.
7. Aram Iljitsj Chatsjatoerjan (1903-1978).
‘Lezginka’ uit balletsuite ‘Gajanè’, opus 50 (1941-1942).
Koninklijk Filharmonisch Orkest olv. Joeri Temirkanov.
Olympia MKM 220.
8. ‘Kamarinskaja’.
Balalajkasolisten en Orkest Rode Vaandel-ensemble olv. V. Samsonenko.
MEL CD 20 00588.
9. ‘Kalinka’, arr. Dmitri Oleg Jatsjinov.
V. Tsjtefoetsa en Koor Rode Leger.
SILKD 6034.
10. Dmitri Dmitrijevitsj Sjostakovitsj (1906-1975).
De antiformalistische toverlantaarnshow (1948-1968).
Fjodor Koesnetsov, bas; Petersburgs Jeugdkoor en Joeri Serov, piano.
DELOS DE 3313.