Igor Stravinsky (1882-1971) geldt als een van de grootste, zoniet de allergrootste componist van de twintigste eeuw. Die status verkreeg hij vlak voor de Eerste Wereldoorlog, toen in Parijs drie balletten op Russische onderwerpen in première gingen. Maar die status had hij niet meteen. Voordat hij in Parijs furore maakte schreef Stravinsky in Rusland werk dat wel aandacht kreeg, maar hem nog niet op een voetstuk plaatsten.
Zangerszoon
Stravinsky, zoon van een zanger bij het Maryinsky theater in Sint Petersburg, studeerde compositie bij Rimsky-Korsakov en trad in de voetsporen van Russische voorgangers als Borodin, Glazoenov en Skrjabin. We laten deze maand onder meer een Chant funèbre voor orkest horen, dat Stravinsky schreef ter gelegenheid van zijn leraar Rimsky-Korsakov. Saillant detail: het werk raakte zoek en dook pas in 2015 op.
Balletten
Stravinsky brak door met de Ballets russes waarmee hij het Parijse publiek in aanrakng wilde bracht met de nieuwste Russische muziek. Eerste succes: De vuurvogel (1910). Het succes ervan bracht Stravinsky en choreograaf Sergej Diaghilev ertoe een tweede ballet te maken. Dat werd in 1911 Pétrouchka, opnieuw een groot succes. Ook als orkestwerk sloeg het enorm aan. Toen Stravinsky ongeveer tien jaar later in geldnood zat, vroeg de pianist Arthur Rubinstein hem of hij het ballet wilde omwerken voor piano. Dat deed Stravinsky, tot grote blijdschap van Rubinstein die het daarna vele malen speelde. Ook andere pianisten voerden het vaak uit en het werd een van de meest gespeelde twintigste-eeuwse pianocomposities.
Stravinsky oogstte veel succes met de combinatie van Russisch aandoende verhalen en muziek met de Franse liefde voor klankkleur. Dat veranderde na de Eerste Wereldoorlog, Stravinsky wilde aansluiting blijven houden met de nieuwe trend en veranderde van stijl. Zijn muziek werd fragmentarischer van karakter, zakelijker en minder sentimenteel. Maar Stravinsky hield goed in de gaten hoe de wind waaide en zijn muziek evolueerde tussen de wereldoorlogen naar het neoclassicisme. Het ballet Jeu de Cartes (1936) is daarvan en voorbeeld.
Igor en Arnold
Tussen 1920 en 1950 gold Stravinsky als de tegenpool van Arnold Schönberg. Dat veranderde met de dood van de laatste, in 1951. Stravinsky was niet alleen zijn grootste concurrent kwijt, maar voelde zich ook vrij elementen van Schönbergs muziek over te nemen. In de jaren daarna werd de twaalftoonstechniek steeds belangrijker voor Stravinsky. Maar Stravinsky zorgde ook dat ondanks dit nieuwe element zijn muziek zeer herkenbaar bleef. Hij hield nog steeds van collages, zijn harmonie en instrumentatiestijl veranderden niet wezenlijk en in zijn melodieën klonken nog steeds sporen door van zijn Russische erfgoed. Hier is een van zijn vroegste dodecafonische composities, zijn In memoriam Dylan Thomas uit 1954. De dichter Dylan Thomas zou voor Stravinsky het libretto schrijven van een nieuwe opera, maar overleed voortijdig. Daarop zette Stravinsky een tekst van Thomas op muziek over de dood.
Canticum
Een andere verandering in Stravinsky’s laatste levensfase is dat hij meer en meer religieuze muziek schreef en werken rond de dood. Die twee fascinaties combineerde hij in een van zijn allerlaatste composities, zijn Requiem canticles uit 1966. Stravinsky wilde het uitgevoerd hebben bij zijn eigen begrafenis en dat gebeurde ook, in 1971 in Venetië. In het werk komen veel eigenschappen van zijn late muziek samen: bondigheid, onberekenbare vormen, sporen van Russische melodiestijl, expressionistische gestiek, nieuwe zakelijkheid, verrassende instrumentaties en een ijzersterk commentaar op de muzikale actualiteit. Van alle dodekafonische werken van Stravinsky is dit een van zijn meest uitgevoerde. De expressie lijkt soms vertrouwd, maar is altijd bijtend. Ook hier zet hij graag zijn volgers op het verkeerde been.
Luisteren
In de schijnwerper: Stravinsky. Vanaf donderdag 7 april elke werkdag tussen 16 en 17 uur.